‘Kun je een column voor ons bedrijf schrijven?’ vroeg Esther Schulte, van Ocean Finance, me. ‘Het moet grappig zijn, en niet te braaf. En kom je hem dan ook voorlezen op ons jubileumfeestje?’
Hieronder lees je de column:
Cijfervrees
Je kunt voor van alles bang zijn. Voor spinnen. Voor clowns. Ik ken iemand die griezelt van steltlopers, en ik ken iemand die de straat oversteekt als er zo’n klein hondje met van die bolle ogen aankomt. Je hebt mensen met hoogtevrees, en mensen met watervrees.
Zelf heb ik één grote angst. Ik heb cijfervrees.
Alles wat te maken heeft met facturen, offertes, toeslagen, teruggaven en eenentwintig procent btw boezemt me angst in. Dat ik vandaag een afspraak bij Ocean Finance heb, voelt alsof ik moet abseilen van de Euromast. Of in een heel diepe zee moet springen.
Mijn cijfervrees is ontstaan door een mep met de krant.
Ik zat op de vrijeschool, en daar mepten ze je met een opgevouwen krant op je kop als je het antwoord op vijf keer acht niet wist. ‘Spelenderwijs’ noemden ze dat. Wanneer je een tafel eenmaal kende, verdiende je een letter. Bij tien goeie tafels vormden die letters een woord. Ik was de laatste van de klas die het woord had. Mijn woord was: ‘boekenwurm’.
Later, op de middelbare school, hield meneer Hamers mijn cijfervrees in stand. Hij gaf wiskunde en hij droeg bloesjes waarbij je het onderste stukje van zijn buik kon zien. Ik staarde naar dat stukje buik, en had geen idee waar hij het verder allemaal over had.
In diezelfde periode werkte ik bij de bakker. De kassa was ouderwets. Ik rekende op mijn vingers, en hoopte dat de klanten het niet zagen. Ik had het de hele tijd heel warm. Ik ging zelfs woorden verhaspelen. ‘Appeltaart’ werd ‘aardappeltaart’.
Ik werkte maar kort bij die bakker.
Ik werd tekstschrijver. Dat kon haast niet anders. Maar al werk ik nu met teksten, en al omring ik mezelf de hele dag met taal: om cijfers kan ik niet heen. Daarom sta ik nu in de lift naar de vierde verdieping van een pand op de Westersingel.
Ocean Finance wacht op me.
Esther brengt me naar een ruimte met foto’s van ruïnes aan de muur. Ik leg mijn ordner met mijn boekhouding op tafel.
Terwijl Esther thee haalt, denk ik aan andere mensen met cijfervrees. En aan dat je ons, cijfervrezigen, herkent aan de manier waarop we met onze post omgaan.
Die negeren we namelijk.
Want post heeft bijna altijd te maken met cijfers.
Ik ken iemand die een apart kastje heeft voor haar post. Zodra de post binnen is, werpt ze die razendsnel en ongeopend het kastje in. Ze haalt pas weer adem als ze de sleutel van de kast heeft omgedraaid en met haar rug tegen de kastdeur leunt.
Een vriendin van me stapelt haar post op de eettafel op. Ze begint helemaal links. Wordt een stapel te hoog, dan begint ze aan een nieuwe stapel – maar dan iets meer naar het midden van de tafel. Dit gaat zo door totdat haar gezin op een avond op de rechtertafelrand zit te eten. Daarna brengt ze de stapels naar zolder.
Zelf woon ik samen met een cijfervrezige man. Hij bewaart zijn post in plastic zakken. Elke envelop krijgt zijn eigen plastic zak. Hij is hier heel precies in. Als er geen plastic zakken meer zijn, volgt een avondje ‘post openen’. Het licht van de lamp schijnt dan op het gebogen hoofd van mijn vriend, ik hoor het rats-rats van het openscheuren van de enveloppen, en kijk toe hoe hij met een perforator gaatjes maakt in de brieven met cijfers.
Ik vind hem dan heel lief.
Terug nu, naar het kantoor van Ocean Finance – waar, vermoed ik, niemand aan cijfervrees lijdt.
Esther komt binnen met de thee. Mijn ordner ligt tussen ons in. Ze kiest op haar gemak een theezakje uit, en schraapt haar keel.
‘Zo,’ zegt ze.
Alles komt terug: de krantenmep, mijn rode wangen als ik vroeg hoeveel stukken aardappeltaart iemand wilde, het stukje blote buik van meneer Hamers. Gelukkig lijkt Esther niet op hem, ze begint zelfs over literatuur te praten, en over mijn blogs, en over de taal in de mails van Bol.com. Ze vertelt over haar zus, die ze ‘Advizus’ noemt, en dat haar hele familie iets met taal doet, behalve zij.
Ik wil nu eindelijk wel eens weten wat Esther van mijn boekhouding vindt, maar zij vindt het natuurlijk veel leuker om over zussen en over taal te praten. Dat snap ik ook wel.
‘Nou, goed,’ zegt Esther na een tijdje. ‘Je boekhouding.’ Ze trekt de ordner naar zich toe.
Ik hou mijn adem in. In slechte boeken noemen ze dit ‘het moment van de waarheid’.
‘Ik heb er even kritisch naar gekeken,’ zegt ze, en ze neemt een slokje thee.
Dan zegt ze: ‘En het ziet er netjes uit.’
Het voelt alsof ik zojuist een doelpunt heb gescoord, voor Feyenoord. Het hele stadion veert op, iedereen juicht.
Esther heeft nog tips voor me, en verbeterpunten, maar daar luister ik niet naar. Ik denk alleen maar aan wat ik vanavond, thuis tegen mijn vriend, de man van de plastic zakken, zal zeggen: ‘Esther vindt dat mijn boekhouding er netjes uitziet.’
Ook weet ik nu al, hier aan tafel bij Ocean Finance, dat het compliment van Esther in mijn hoofd steeds groter zal worden. Morgen hebben in mijn gedachten ook Karen en Jeroen en Arjen en Hildegard en Jori de cameraman, ja, echt IEDEREEN bij Ocean Finance, zich urenlang over mijn ordner gebogen. Ze hebben geteld en nageteld. Ze hebben af en toe goedkeurend ‘nou, nou’ gemompeld, en na lang beraad hebben ze geconcludeerd: ‘Ja. Laura’s boekhouding ziet er echt héél netjes uit.’
Dan sta ik weer buiten, de ordner met mijn nette boekhouding onder mijn arm. Het water van de Westersingel glinstert me tegemoet, de zon schijnt, het ruikt naar herfst.
Het leven is mooi.
Zelfs mét cijfers.