Op de camping

31 augustus 2013

De camping had vierentwintig plaatsen op een groot, pasgemaaid grasveld. Precies over het midden liep een tegelpad, dat eruitzag alsof het net aangelegd was. 
Op drieëntwintig plaatsen stonden caravans en de vierentwintigste plaats was voor ons.

Terwijl wij de tent opzetten, verspreiden de kinderen alles wat we hadden meegenomen over het gras.

De andere kampeerders zaten voor de luifel van hun caravan. Ze bewogen niet.

 

Toen de tent stond, liep ik naar de buren voor een veger en blik, om het zand van onze vorige vakantie uit de tent te vegen. De vrouw zat foto’s van haar kleindochter te bekijken en de man deed een puzzel. Op het tafeltje tussen hen in lag een leesbril en bij de voeten van de vrouw lag een hond. Hij kauwde op een plastic kipje en had een vette vacht.

‘Hij heet Jerry,’ zei de vrouw.

Ik knikte.

‘Hij kan voetballen,’ zei ze. De man keek nu vermoeid op.

‘Maar dat doe ik pas als jouw kinderen op bed liggen, hij is nogal enthousiast.’

 

We speelden in de zandbak, lazen een boek, vielen op een handdoek in slaap, maakten eten klaar, aten een prinsessentoetje en deden de afwas.

 

Toen ik mijn kinderen naar bed bracht, hoorde ik vanuit de tent iemand ‘Stop… en draai!’ roepen. Eenmaal buiten zag ik hoe Jerry een oranje voetbal voor zich uit duwde, in een constante beweging, met de bal precies tussen zijn voorpoten en zijn neus in, waarbij hij de afstand tussen de bal en zijn snuit de hele tijd gelijk wist te houden. Wanneer de vrouw ‘Stop… en draai!’ riep, hield hij in, draaide een kwartslag en volgde de rand van het grasveld weer. Hij was er echt goed in.

Na een tijdje richtte ik mijn aandacht op de vrouw. Ik was benieuwd of ze zou kijken of ik keek, maar dat deed ze niet. Dat vond ik mooi.

 

De volgende dag fietste mijn dochter zomaar zonder zijwieltjes weg over het tegelpad. Leren fietsen was een lang proces geweest, met grote tussenpozen, bovendien waren we er een week eerder achter gekomen dat we het stuur verkeerd om op haar fiets hadden gemonteerd. Dat ze nu alsnog had leren fietsen maakte me behalve trots ook erg opgelucht.

Ik liep-holde achter haar aan over het pad. Daarbij keek ik voortdurend naar links en rechts om te kijken of de anderen haar ook zagen. Dat deden ze. Breiwerken en puzzelboeken werden op tafels gelegd, de mensen stonden op van hun tuinstoelen en stroomden op me af.

‘Bij onze kleindochter ging dat net z…’

‘En dan ineens kunnen…’

Ik wist allang wat ze gingen zeggen dus ik onderbrak ze met een brede lach en riep:

‘Wooooow, ze kán het ineens!’

Er vormde zich iets wat voelde als een erehaag en ik was blij dat ik in mijn vreugde kon delen. Na een tijdje ging iedereen weer zitten.

 

De volgende dag gingen we naar huis. Ik betaalde bij de receptie.

‘Bedankt voor jullie bezoek,’ zei de receptiedame, die ik nog niet eerder had gezien.

Ik dacht aan de dag ervoor, hoe mijn fietsende dochter de campinggasten in beweging had gekregen, hoe ze eindelijk uit hun tuinstoelen waren gekomen.

Ik glimlachte en zei: ‘Graag gedaan.’

 

Pas toen ik me omdraaide besefte ik hoe raar mijn antwoord was. Ik begon alsnog te blozen.


Reacties

  • Schrijvert! Mooi en leuk 🙂

Geef een reactie