Na de brand, die we snel omdoopten tot ‘brandje’, waren er twee soorten mensen.
Er waren mensen die over pech begonnen, en er waren mensen die het over geluk hadden.
Iemand uit de straat zei: ‘Ik ben zo opgelucht dat jullie kinderen niet thuis waren.’
Ze had tranen in haar ogen.
Iemand anders zei: ‘Was een stoer verhaal geweest voor op school. Drie brandweerwagens voor de deur.’
De benedenbuurman zei: ‘Die tuinslang van mij is echt perfect, ik wist niet dat je hem zo ver kon uitschuiven, ik haalde jullie ramen gemakkelijk.’
De buurvrouw van wie de rook niet uit haar gordijnen ging, keek alsof dit haar grootste pech in jaren was.
Maar misschien keek ik niet goed, doordat ik zelf nog niet wist of ik vooral de pech of juist het geluk voelde.
De aannemer die pas ons hele huis had gewit, zei toen hij de schade zag: ‘Pech, Laura, dit is pech.’
Ik lachte omdat hij het vanuit mij bekeek en daarna moest ik er bijna van huilen, het was een rare gemoedstoestand, geluk en pech door elkaar.
Een van de brandweermannen zei: ‘Het was kurkdroog, en warm. En dat er dan een vonkje van je barbecue helemaal overwaait naar de andere kant van het balkon, ja, dat noem ik pech.’ En we hadden geluk gehad, dat ook.
Nadat de brand geblust was, ging de vriend die bij ons logeerde, op de bank liggen en viel in slaap.
Dat leek me een mooie samenvatting van het leven. Soms heb je pech, soms heb je geluk, en daartussendoor probeer je gewoon een beetje redelijk te slapen.
Foto: Merel van Beukering