Kerst 1988. In de keuken zingt mijn moeder. Ze is vrolijk, want in de woonkamer zijn wij: haar nieuwe man, zijn drie zoons, zijn dochter, hun vriendinnen en haar vriend, en mijn zusje en ik. Tussen ons door sluipt Teddie, de kat met de nierziekte.
De jongste zoon van mijn moeders nieuwe man is al achttien. Hij kan mijn zusje en mij met één hand optillen.
‘O ja?’ zegt de oudste zoon, en de jongste zoon laat het zien.
De zoons vertellen aan hun vriendinnen hoe ze vroeger de drank uit de drankkast van hun vader opdronken en de flessen dan bijvulden met water. Iedereen lacht.
De zoons zeggen dat hun zus altijd, echt altijd, glazen omstoot. Prompt gooit ze haar wijnglas om. Mijn moeder loopt de keuken uit en zegt dat het komt doordat zij, de broers, zo op haar letten. Als ik zie dat de dochter lacht, lach ik ook. Teddie verdwijnt achter de bank.
Mijn zusje en ik hebben dagenlang in onze pyjama menukaartjes geknutseld aan de eettafel. We eten zes gangen.
Onder de kerstboom liggen kadootjes, die pakken we uit tussen de gangen door. De meeste zijn voor ‘de meiden’, dat zijn mijn zusje en ik.
Het wordt steeds warmer in de woonkamer, en het wordt steeds later, en het ruikt steeds kerstiger en er liggen nog pakjes onder de boom.
Deze blog gaat over hond Mitzi, deze over cavia’s met de stroom mee aaien, en hier kwam mijn brief over een wolf in het Jeugdjournaal.
Helemaal terug in de tijd……leuk!!!!!