‘Hoe heet die wijk ook weer waar je nu woont?’ vroeg de vriend met wie ik een biertje dronk in de stad. Het bier was van een brouwerij uit de buurt waar ik vroeger woonde. De meisjes van de bediening hadden allemaal rode lipstift, een knotje en sneakers.
Ik noemde de wijk.
‘Maar waar is dat dan precies?’ vroeg de vriend.
‘Weet je de Rozenbrug?’ vroeg ik.
Die wist hij niet.
Ik noemde nog wat punten die hij allemaal niet kende.
‘Nou,’ zei ik ten slotte, ‘je moet de snelweg over.’
‘Is het daar met die weilanden en die slootjes en dan met van die losstaande huisjes?’ vroeg hij na een tijdje.
‘Nee,’ zei ik, ‘iets verder nog.’
‘O,’ zei hij. ‘Zijn er wel supermarkten daar?’
‘Er is zelfs een Hema,’ zei ik, het klonk alsof ik iemand napraatte die al zijn hele leven in de wijk woonde.
‘En een school, dus, voor je kinderen?’ vroeg de vriend.
Het wemelde in mijn nieuwe buurt van de scholen, maar ik wilde mijn vriend de tijd geven om zijn beeld met de weilanden bij te stellen, dus ik knikte alleen maar.
‘En het is dus een half uur fietsen,’ zei hij ten slotte, alsof hij nu alle informatie had vergaard die nodig was om een conclusie te kunnen trekken.
Ik zei ‘ja’. We waren even stil.
Ik dacht aan de dikke merel die elke dag in onze tuin scharrelt. Hij eet de paarse besjes van de struik die de vorige bewoner geplant heeft.
In mijn oude buurt waren alleen duiven. Die kakten op onze balkonrand. Als mijn kinderen naar ze schopten zei ik dat dat niet mocht, en dan zeiden zij: ‘Maar jij zegt zelf altijd: “Ga weg, kutduif”.’
Soms sta ik een tijdje bij het raam naar de merel in de tuin te kijken. Die paarse besjes vindt hij echt heel lekker.
Foto: Marten van Dijl
Lees ook over de nieuwe groenteboer, de nieuwe fietsenmaker, de oude groenteboer, het filosofische kassameisje of over Mitzi.