Voor het jubileumnummer van Uitagenda Rotterdam interviewde ik zeven tienjarige Rotterdammers over wat ze het liefste doen.
Schaker Joaquin ~ ‘Soms heb ik tijdens het schaken Feyenoordliedjes in mijn hoofd’
‘Ik zat eerst op circus, maar ik wilde liever iets doen waarbij je minder hoeft te bewegen en meer moet nadenken. Ik vind bewegen wel leuk, maar ik ben klein voor mijn leeftijd – de kleinste van mijn klas – en met circus kon iedereen sneller rennen en omhoogklimmen dan ik.
En ik hou van nadenken. Daarom vind ik schaken ook zo leuk. Je moet een heleboel regels onthouden. Vergeet je ze, dan verlies je eerder. En je moet natuurlijk geen foute zetten doen. Dan verlies je ook.
Schaken gaat ook om vooruitdenken. Alvast de volgende stappen verzinnen, nieuwe oplossingen bedenken. Zonder vooruitdenken kun je niet winnen. Tenzij de vijand veel fouten maakt.
Ik schaak minstens drie keer per week. En ik doe mee met toernooien. Als ik van iemand win, ben ik van binnen blij. Ik ga niet staan juichen, of zo. Van mijn vader win ik altijd, want bepaalde zetten kent hij nog niet. Ik heb één schaakvriend, met hem speel ik altijd gelijkspel.
Mijn andere vrienden schaken niet. Maar dat geeft niet. Met hen doe ik computerspelletjes, en Pokémon. En we voetballen. Weet je wat grappig is? Soms heb ik tijdens het schaken Feyenoordliedjes in mijn hoofd.’
Breakdancer Nathan ~ ‘Als je valt, doe je gewoon alsof dat de bedoeling was’
‘Vanaf mijn vijfde zit ik op breakdance. Je begint met de basis: toprocks, dat zijn hoge dansen, waarbij je met je handen en voeten beweegt, en downrocks, dan dans je laag, op je hurken. Als je de basis eenmaal kent, ga je freezes leren: dan blijf je stilstaan in een bepaalde houding. En je leert powermoves, dat is met salto’s.
Nu krijg ik les van mijn vader, drie of vier keer per week. Hij is leraar bij het HipHopHuis. Mijn vader is niet streng. Bij breakdance gaat het erom dat je je eigen manier van dansen verzint. Dus je doet niet zo snel iets verkeerd. Als je een foutje maakt, bedenk je gewoon snel een move erbij. En als je valt, doe je alsof dat de bedoeling was.
Voor sommige trucjes moet je lang trainen. Ik oefen al een jaar op de windmill. Dat is een ingewikkelde ronddraaibeweging op de grond. Ik kan hem nu, maar nog niet zonder handen. Dus ik oefen gewoon door.
Mijn vader kan bijna alles, van breakdance. Hij heeft goeie power. Hij doet natuurlijk ook weleens iets fout, maar dan ziet de jury het niet eens.’
Origamivouwer Isa ~ ‘Een kraanvogel is simpel, die doe ik in drie minuten’
‘Van mijn tweede tot mijn achtste woonde ik in Tokio. In Japan is het heel gewoon om te vouwen. In de kleuterklas doe je het net zo vaak als kleien en tekenen. Ze hebben daar wel mooier origamipapier dan bijvoorbeeld bij de HEMA. De maten kloppen beter, en er zijn meer kleuren en patronen.
Je kunt alles vouwen wat je wilt. Nou ja, bijna alles. Een schelp, een broek, een camera. Een kraanvogel is simpel, die doe ik in drie minuten. En ik heb spinners gevouwen. Ze konden zelfs ronddraaien.
Ik word steeds beter. Toen ik klein was moest ik de hele tijd in mijn boek kijken, nu kan ik veel figuren uit mijn hoofd. Je moet zorgen dat je netjes vouwt, en dat je de lijntjes strak aanduwt.
Ik vouw ook weleens met vriendinnen. Zij kunnen het niet zo goed. Soms help ik ze, maar soms zeg ik: doe het zelf maar. Want je kunt gewoon in het boek kijken, of googelen hoe het moet.
Mijn moeder gaf een keer origamiles aan de kinderen uit mijn klas. Ze liet ze een makkelijke figuur vouwen. Zelf maakte ik een bakje. Iedereen riep: “Ik wil ook zo’n bakje.” Toen heb ik twintig bakjes gevouwen.’
Jadey ~ ‘Als ik een naaimachine heb, hoeven mijn zusjes niet meer zo lang te wachten’
‘Voor mijn tiende verjaardag kreeg ik een naaimachine en naailessen. Nu naai ik nog alles met de hand. Dat kan ook, maar je bent lang bezig. Aan de rok voor mijn zusje heb ik weken gewerkt. Ik ben van mezelf een geduldig persoon, maar als het niet lukt, raak ik toch een beetje gestrest. Zeker als mijn zusjes dan ook nog tegen me beginnen te praten.
Eerst maak ik op papier schetsen van het model dat ik wil maken. Meestal voor een rokje, jurk of T-shirt. Ik plak er stickertjes van tassen en sieraden bij, om de stijl van het kledingstuk aan te geven. En ik geef het ontwerp een naam. ‘100% cool’, bijvoorbeeld, of ‘Peace and Love’. Laatst ontwierp ik een rokje gebaseerd op het liedje ‘Tempo’, van Jairzinho.
Mijn kleding maak ik nu nog voor mijn poppen en mijn zusjes. Later wil ik een eigen kledinglijn beginnen, met een winkel erbij. Ik werk nu alvast aan de ontwerpen die ik dan wil verkopen. Het leukst lijkt het me om te zien hoe vrolijk mensen van mijn kleding worden. Deze maand begint de naaicursus. Daar kijk ik naar uit, want dan hoeven mijn zusjes niet zo lang meer te wachten tot hun kleding af is.’
Noël ~ ‘Ik hou van praten. Thuis zeggen ze weleens: “Doe je batterij uit”. Maar dat wil ik niet’
‘Ik zit in de kindergemeenteraad. Je mag dan meepraten over dingen in de stad die beter kunnen. Bijvoorbeeld: Hoe help je arme mensen die willen sporten? En wat doen we tegen discriminatie? Er is hier iemand die overal met een graffitispuit ‘SOUL’ op spuit. Daar moeten we ook wat aan doen, vind ik.
Voor de kindergemeenteraad moet je veel ideeën hebben, willen samenwerken met andere mensen én veel kunnen praten. Ik hou van veel praten. Thuis zeggen ze weleens: ‘Doe je batterij uit.’ Maar dat wil ik niet. Ik praat over wat ik beleef, over voetbal, over school, en als ik aan iets grappigs denk. Dan zeg ik: ‘O ja, dat moet ik nog vertellen.’ Het is lastig om dingen voor me te houden. Als een gedachte in mijn hoofd blijft, is het net alsof het een geheim is.
Later word ik kinderboekenschrijver. Ik maak nu al graag opstellen. En wanneer ik klaar ben met mijn schoolwerk, schrijf ik verhalen in mijn schrift. Dan schrijf ik gewoon over de rekenvakjes heen. Mijn laatste verhaal heette “Het lampjesmysterie”.
Mijn kinderboeken worden grappig en spannend. Ik ga meerdere delen schrijven. Elk deel eindigt met een cliffhanger. Cliffhangers zijn belangrijk. Als ik schrijf, zal ik waarschijnlijk ook minder praten.’
Claire ~ ‘De bewegingen van je benen oefen je ook op het droge, met je armen’
‘Van synchroonzwemmen word je sterk. Je krijgt veel spieren, vooral in je armen, benen en buik. Het is een fijn gevoel om sterk te zijn. En het is handig. Bijvoorbeeld als ik help met klussen in huis, of als ik op vakantie mijn tas met kleding moet dragen.
Ik zit in de selectie van onze vereniging. We trainen drie keer per week. Je leert hoe je verschillende figuren uitvoert. Bijvoorbeeld de barracuda. Die kan ik al, maar ik moet beter leren afronden, en recht in plaats van schuin boven het water uit komen. Als ik dat kan, ga ik de barracuda spindown leren.
Voor de figuren moet je lang je adem inhouden. Dat oefen je. Je zwemt dan baantjes onderwater, en zodra je denkt: nu moet ik écht ademhappen, zwem je nog drie slagen door. Ik kan nu 50 seconden onderwater blijven.
De bewegingen van je benen oefen je ook op het droge, met je armen. Want steeds de oefeningen in het water doen, is te zwaar.
Mijn zus zit ook op synchroonzwemmen. Dat is fijn. We snappen elkaar. Soms zie ik haar thuis bewegingen met haar armen maken, en dan weet ik precies welke figuur ze aan het oefenen is.’
Christianity ~ ‘Soms doe ik op straat mijn catwalkloopje. Dan zegt mijn moeder: “Chris, loop normaal.”‘
‘Het mooist aan mezelf vind ik mijn ogen. Die sprankelen als het licht erin schijnt. En ik kan veel emoties laten zien met mijn ogen. Vrolijk, verdrietig. Dat heb ik geleerd van Junelisa Asporaat.
Zij leert kinderen hoe je over de catwalk loopt en hoe je kleding showt. Ze leert je poses, en hoe je je benen moet kruisen, alsof je over één rechte lijn loopt. Niet naar beneden, maar voor je uit kijken, of het publiek in. Het belangrijkst wat ik van haar heb geleerd is zelfvertrouwen. Dat je niet op andere kinderen let, maar gelooft in wat je kunt, en dat het goed is zoals jij bent.
Als je “topstuk” bent bij een show, krijg je de mooiste kleren van de kledinglijn aan. Ze vertellen pas vlak voor de show of jij bent uitgekozen als topstuk. Zodat je niet gaat opscheppen en de andere kinderen jaloers maakt. Toen ik topstuk was, strooiden ze met zo’n confettikanon gouden confetti over me heen.
Soms, als ik gewoon op straat loop en ik vind mijn eigen kleren niet mooi genoeg, doe ik mijn catwalkloopje. Zodat mensen naar dat loopje kijken en niet naar mijn kleren. Dan zegt mijn moeder: “Chris, loop normaal.”’