Van alle mensen die je rond je veertigste om je heen hebt verzameld, vrijwillig, weloverwogen, terloops, ongepland dan wel onontkoombaar, is de vriendin met een sleutel by far de beste. Vooral als je op zondagochtend vroeg wilt zwemmen in een buitenbad met een hek eromheen.
De vriendin met de sleutel doet het hek open.
De lucht is stil. Over het wateroppervlak zweven witte pluisjes. Op de vlonder in het midden tuurt een reiger in het water, tussen het riet zwemmen meerkoeten.
We zwemmen zes rondjes.
‘Hoi,’ zeg ik tegen een meerkoet.
Na het zwemmen zitten we op de steiger in de ochtendzon. De vriendin met de sleutel vertelt over haar broer, die alleen een kat met één oog heeft en een hond met een hernia, en verder niks, en hoe een weekend bij hem voorbijgaat zonder dat er heel veel moet, en dat hij ook niet enorm zijn best doet om goede vrienden met de buren te worden.
En ze zegt: ‘Ik weet nu van mezelf dat ik gewoon niet hou van elk weekend mensen uitnodigen en uitgebreid koken. En ook niet van kinderfeestjes met heel veel kinderen.’
Daar hebben we het over. Dat je voor sommige inzichten blijkbaar eerst veertig moet worden.
Ondertussen zweven de pluisjes, kabbelt het water en tuurt de reiger.
‘Ik wil ook een sleutel,’ zeg ik.
‘Er werkt hier een man,’ zegt de vriendin, ‘daar moet je mee praten. Beetje een opschepper is het.’
‘O, zo een,’ zeg ik.
‘Gewoon doen alsof je hem heel belangrijk vindt.’
‘Makkie,’ zeg ik.
Want ook daar zijn we veertig voor geworden.
Hier lees je over zwemmen in oktober en hier over draven en beasten.
Hier lees je over vijftien zijn en hier over zestien zijn.
Foto: Audrey Hartman