Wanneer zeg je ‘hen’ en wanneer zeg je ‘hun’?
De hen-/hunkwestie is nogal een toestand. Bij mensen die het graag goed doen, tenminste. Bij mijn kinderen niet. Bij hen is alles ‘hun’.
Anyway.
Er zijn verschillende hen-/huntoestanden
Ik beperk me even tot die waarbij je je afvraagt:
- Zeg je iets tegen hen of tegen hun?
- Geef je iets aan hen of aan hun?
- Ga je op bezoek bij hen of bij hun?
Oftewel: zeg je na een voorzetsel (tegen, aan, bij, over, door) ‘hen’ of ‘hun’?
Na een voorzetsel zeg je ‘hen’.
Maar dat vergeet je natuurlijk.
Daarom dit ezelsbruggetje: denk aan Henny Stoel.
Denk aan Henny Stoel
Want:
- Je zegt iets tegen hen(ny Stoel)
- Je geeft iets aan hen(ny Stoel)
- Je gaat op bezoek bij hen(ny Stoel)
- En je keek vroeger altijd om acht uur naar Hen(ny Stoel). En niet naar Hunny Stoel.
Oké, dus: Hen of hun? Denk aan Henny Stoel.
Over de andere hen-/hunkwesties geeft Onze Taal uitleg.
Hier lees je welke vrouw ik op afstand bewonder, en hier waarom je nooit feedback aan je moeder moet vragen.