In Teheran ontmoet ik een Brit. Hij is opgegroeid in Nieuw-Zeeland en heeft twee kinderen bij een lesbisch stel in Portsmouth. Hij werkte jarenlang in oorlogsgebieden en reist nu al jaren rond. Hij wil misschien in Frankrijk wonen, in het zuidwesten, waar je niet het druilerige van Engeland hebt en hij toch een beetje in de buurt van zijn kinderen is. Hij was laatst in Engeland, te lang alweer, hij wilde een ticket naar Ethiopië boeken, daar was hij nog niet geweest. Zijn dochtertje keek mee op zijn laptop, ze zei: ‘Maar dan ben je er niet op mijn verjaardag.’ Het ticket naar Iran viel niet op haar verjaardag.
‘Hoe verwerk je dat,’ vraag ik, ‘de dingen die je ziet, in oorlogsgebied?’
‘Niet te veel over praten,’ zegt de Brit.
Hij heeft een busje nodig waarmee hij in Frankrijk op zoek kan naar een huis of een stuk grond, maar het kopen van dat busje stelt hij uit, zo’n bezit riekt naar vastigheid en verantwoordelijkheid.
‘Kinderachtig’, zeg ik.
‘Ik weet het,’ zegt hij.
We praten over kinderen, hij vraagt zich af hoelang je dat onschuldige houdt. ‘Langer dan je zelf denkt, denk ik,’ zeg ik en ik vertel hoe ik me als vijftienjarige een vrouw van de wereld voelde, een gevoel dat later steeds minder werd.
We praten over hoe weinig we begrijpen, hier, in Iran, van alle geschreven en ongeschreven regels, en hoe het nou zit met die inflatie, en hoe mensen zo aardig kunnen blijven, met zo’n regering.
En over het leven dat je leidt, en over de levens die je had kunnen leiden, als je niet dit of als je wel dat.
De volgende ochtend zegt de Brit: ‘Ik werd wakker en dacht: vergeet dat busje, vergeet Frankrijk, ik ga fietsen in Afghanistan. Daar is het lente nu, dan is het er op zijn mooist.’
Hier lees je over Iran in mei, hier over koffiedrinken in Iran, hier over vliegen van Teheran naar Tabriz.
Foto © Marieke van der Velden