Ik ben hier jaren niet geweest. Je kunt er tegenwoordig koffie drinken, met uitzicht op de graven en het strooiveld. Ik vraag me af of ik de weg naar het graf nog weet, maar het gaat vanzelf, alsof je terug bent in je oude buurt van vroeger, ik loop langs de laan, herken sommige andere graven, er is er een van een jongetje dat Roy heette. Ik neem een bochtje te vroeg maar dan sta ik alsnog voor het graf. Iemand, ik denk mijn moeder, heeft rozen neergelegd.
Toen mijn stiefvader pas was overleden, zei een kennis tegen mij: ‘Mijn vader is nu zeven jaar dood en het is raar om te merken hoe weinig hij nog een rol speelt in mijn gedachten.’
Ik denk soms lange tijd niet aan mijn stiefvader, en dan ineens weer wel, vaak zonder dat er iets bijzonders is gebeurd of dat ik iets zag of meemaakte dat me aan hem doet denken.
Toen hij begraven werd regende het hard, ‘vast om ons een beetje te plagen’ zeiden we tegen elkaar, want mijn stiefvader hield van mooi weer, van pastis onder een parasol op een terras in een Frans dorpje. Als het mooi weer was geweest op zijn begrafenis, hadden we waarschijnlijk ‘precies waarvan hij houdt’ gezegd.
Volgens mij heeft het gister nog geregend, maar omdat ik niet zo goed weet wat ik anders moet doen, ga ik een gieter halen. Voor de gieters heb je nu een muntje nodig, het is alsof je op zaterdag een winkelwagentje uit het rek trekt.
Ik weet precies wat mijn stiefvader aanhad toen we hem begroeven, daar probeer ik niet te veel aan te denken, zelf wil ik niet begraven worden, juist door die gedachte aan de lichamen onder de grond, en wat ervan overblijft. Tegelijkertijd is dit wel een fijne plaats, het is hier groen, en rustig, er zijn geen andere mensen, maar het is ook al tegen sluitingstijd, en Feyenoord speelt.
De laatste keer dat ik hem zag, in het ziekenhuis, was op zondag 2 mei, Feyenoord had gespeeld die dag, daar praatten we over. Als ze speelden ijsbeerde mijn stiefvader altijd door de kamer, tot de uitslag bekend was.
Ik giet water over de plantjes, de tulp is helemaal uit elkaar gevallen, ik raap de losse blaadjes op en gooi ze in de afvalbak, de steel hangt slap over de grond, maar dat laat ik maar zo, misschien gaat hij later nog een keer bloeien, ik weet niets van tulpen.
Van de andere kant van het veld, daar waar de sportvelden beginnen, klinkt een commentatorstem uit een radio of televisie, het gaat over die wedstrijd die ze aan het spelen zijn en die ze niet zullen winnen. Nadat we over voetbal hadden gepraat, en over nog wat kleine dingen die ik niet meer weet, zei ik ‘tot morgen’ tegen mijn stiefvader, en hij zei ‘tot morgen’ terug.
Mooi. Het is fijn om iemand nog eens te kunnen bezoeken, al is het op een begraafplaats. Ik kom er tegenwoordig veel, sleepte zelf gieter en harkje mee totdat een ‘buurman’ vertelde van het altijd groene bosje waar de communale gereedschappen in verborgen zitten.
Hi Laura, dank voor je reactie. Ik denk dat ik vaker moet komen, dan kan ik het groene bosje ontdekken. Klinkt wel mooi.