Voorafgaand aan onze klusweek neem ik me een paar dingen voor.
Tussendoor zal ik voldoende eten om te zorgen dat ik niet grommerig word.
Ik zal geen kritische vragen stellen over het proces, de materialen of de technieken.
En ik ga geen randjes verven.
Het is leuk om de hele tijd samen te zijn en tussen de potten verf, het laddertje en de rollen afplakband te balanceren, vooral als we allebei bij hetzelfde stukje muur moeten.
We hebben het over ons zoontje, die de dag ervoor een spin heeft doodgemaakt, en mijn vriend doet met zo’n zware stem de voice-over na van de film die je over het wrede kind kan maken.
‘In a world… where evil destroys the world… NOW in a cinema near you.’
Omdat het zo gezellig is zeg ik: ‘We kunnen ook een echt klushuis kopen*.’
Bij het afplakken vraag ik: ‘Doe ik het goed? Je mag me best controleren, hoor.’
‘Ja, je doet het goed,’ zegt mijn vriend, ‘maar je gebruikt steeds van die korte stukjes.’
‘Nou,’ zeg ik, ‘zo werk ik nu eenmaal.’
Als ik net met heel vaste hand een streek op de muur heb gezet, kijk ik of hij het heeft gezien maar hij let helemaal niet op mij.
‘Zo,’ zeg ik dan maar zelf, ‘ik kan dit best goed.’
Lang achter elkaar verven kost veel concentratie.
De dialogen beperken zich nu tot zinnetjes als:
‘Ah, gggg.’
‘Wat?’
‘Er zitten van die fliebertjes in de verf.’
‘Schilfertjes bedoel je?’
‘Fliebertjes.’
En:
‘O, het bobbelt.’
‘Je kan ook beter eerst uitrollen.’
‘Leegmaken, bedoel je?’
‘Ja.’
En:
‘Als we klaar zijn moeten we lampjes bij de Gamma kopen.’
‘We hebben toch al lampen?’
‘Peertjes zijn geen lampen.’
En:
‘Shit.’
‘Wat?’
‘Ja, ik laat weer een druppel verf op de vloerbedekking vallen.’
De dag erna kopen we speciale doekjes waarmee je druppels verf uit vloerbedekking krijgt, maar doordat ik weet dat we die nu hebben ga ik juist meer morsen.
Na nog weer een dag is mijn concentratie op.
Ik zeg: ‘Weet je wat wél leuk is? Met zo’n hele grote roller een hele grote muur rollen.’
‘Ja, maar wij hebben geen hele grote muren.’
‘Nee,’ zeg ik.
Mijn vriend zegt: ‘Misschien moet jij nu even wat gaan eten.’
We werken verder.
Je hoort alleen het slurperige geluid van de rollers op de muur, en nu het zo stil is merk ik pas hoeveel gedachten er in mijn hoofd zitten. Vooral vragen, eigenlijk.
Hoe komt het dat basilicumplantjes van de Albert Heijn na twee dagen doodgaan?
Waarom zijn Scandinavische landen zo duur?
Hoe komt het dat, hoe aardiger de ouders zijn, hoe mooier ik hun pasgeboren baby vind?
Als die doekjes om verf uit de vloerbedekking te halen zo goed werken, waarom doen ze dat spul van die doekjes dan niet in een fles?
Waarom heb ik bij zo’n elektrische auto bij een oplaadpunt altijd zin om de stekker eruit te trekken?
Wat is het nut van de avondvierdaagse?
Wat zouden professionele schilders anders doen dan wij? Misschien hebben ze een gilde, waarbij ze hun geheime methoden uitwisselen? Dat ze dan bij elkaar komen in vochtige kelders met kaarsen en zo. Of hebben ze een Facebookgroep?
Hoe zit het ook alweer, is Linda de Mol nou een zus van Johnnie de Mol? Nee, want Willeke Alberti is alleen de moeder van Johnnie. Maar wie is dan de moeder van Linda?
En, vraag ik me verder af: waarom heb ik van die weinig verheffende gedachten als ik verf? Waarom denk ik niet na over de toekomst van het papieren boek?
En hebben mijn vriend en ik ooit zo weinig woorden tegen elkaar gesproken als deze dagen?
Op zondag zijn we klaar.
‘Hoe kijk jij terug op onze klusweek?’ vraag ik aan mijn vriend en ik ga er eens goed voor zitten.
‘Harmonie,’ zegt hij.
*Twee jaar later hebben we dit ook echt gedaan. Was best erg. Lees maar.
Wat heb ik gelachen, zie het helemaal voor mij.
Maar, knap hoor, zo samen klussen!
Ben benieuwd naar het resultaat!
Inderdaad: harmonie. Knap hoor, dat doen niet veel stellen jullie na, beter veel stilte dan veel ‘discussies’. En die ‘hele diepe’gedachten komen me zo bekend voor…. Kortom: weer een leuk, herkenbaar stuk!