Hij woonde in de bush, vertelde hij. Hij had in het open raam zitten blowen met de hosteleigenaar, hij stak zijn hand uit om zich voor te stellen en zei in één adem door: ‘Kom maar langs.’
Van Australië had ik veel gezien, maar nog geen bush. Hij noemde het nummer van de bus die erheen reed. ‘Zeg maar tegen Johannes dat je eruit moet bij de rode brievenbus van Shane.’
‘Ik ga naar Shane,’ zei ik de volgende ochtend bij het instappen tegen Johannes, hij was een grote Aboriginal met grijzend kroeshaar.
‘Dan stop ik bij de rode brievenbus,’ zei hij met een grijns.
Het was lang rijden, een heel stuk door de heuvels. De bomen waren groen en mossig, zoals in Lord of the Rings. Af en toe kwamen we langs een dorpje of een benzinestation. Een paar uur verder zagen de bomen er anders uit, met gladde dunne stammen en alleen bovenin begroeiing. Er zaten steeds minder mensen in de bus, op het laatst alleen Johannes en ik.
De brievenbus stond op een paal langs de weg. Johannes wapperde met zijn hand naar de kant waar Shanes huis lag, daarna keerde hij de bus.
Het was een kwartier lopen over een zandpad naar het huis. Overal stonden die bomen met heel gladde dunne stammen en alleen in de top blaadjes. Ik hoorde één keer een vogel. De voordeur stond open en in de woonkamer zat Shane, hij liet een tennisbal tegen de muur kaatsen, ving hem, en gooide hem weer. Zonder op te kijken zei hij: ‘De buren zitten twee kilometer verder.’
We dronken water.
In de bush was het stil, er waren niet eens krekels.
Later liet hij mijn kamer zien. Het was een lege ruimte die me aan een operatiekamer deed denken. In het midden lag een plank op een soort schragen. Ik had alleen mijn slaapzak bij me.
‘Zonder matje ligt het prima,’ zei Shane en hij liep terug naar de woonkamer.
Shane wilde praten over blowen, maar zo veel wist ik daar niet van. Ik wilde over Australië praten, maar hij kende alleen de stad waar het hostel was en de bush hier. Ik bladerde door mijn Lonely Planet, je kon de pagina’s horen ritselen.
‘Ik wil een muziekinstallatie,’ zei Shane.
De volgende dag bracht hij me naar een plek waar je kon zwemmen.
‘Er zitten hier soms zoetwaterkrokodillen, maar die doen niks,’ zei hij. ‘En je kan gewoon in je blootje zwemmen, er komt hier toch niemand. Ik moet even wat regelen trouwens, tot zo.’
Ik wilde op mijn handdoek liggen maar ik was bang dat ik dan in slaap viel, dus ik zat daar met mijn handen om mijn knieën en keek naar het water.
Toen het begon te schemeren liep ik terug. Shane zat in de woonkamer met de tennisbal.
‘Kom, we gaan je moeder bellen’, zei hij alsof hij voorstelde om te gaan belletje trekken.
‘Ik zorg goed voor je dochter,’ zei hij door de telefoon tegen haar, hij lachte er hard bij en ik vermoedde dat mijn moeder het niet erg geruststellend zou vinden.
Daarna gooide Shane de tennisbal weer tegen de muur. Ik vroeg me af hoe vaak hij naar het hostel ging en dan tegen backpackers zei: ‘Ik heb een huis in de bush, kom langs.’ Ik vroeg wanneer hij weer naar de stad zou gaan. ‘Voorlopig niet,’ zei hij.
De dag erop reed de bus van Johannes niet, maar ik liep het zandpad naar de weg af en wachtte naast de rode brievenbus. Het was de dag voor Kerst en er reden bijna geen auto’s, maar ten slotte stopte er een vrachtwagenchauffeur. Hij vond het niet erg dat hij met Kerst moest werken want hij had toch geen vrouw.
Terug in het hostel in de stad deelde ik een kamer met een vrouw die hetzelfde grijze kroeshaar had als Johannes. Ze was op doorreis, ze zag er moe uit. Naast elkaar poetsten we onze tanden. Ik klom in mijn slaapzak, luisterde naar het zachte gesnurk van de vrouw en viel in slaap.
Hier zat ik in een bus in Madagaskar, o, man.