‘We lopen nu de snoeproute,’ zegt de man.
Ik kijk om me heen.
‘Een snoeproute,’ zegt hij, ‘is de weg die leerlingen lopen van huis naar school en andersom. En tussen de school en de supermarkt.’
Alles wil ik hiervan weten, maar mijn gedachten zijn al aan de haal gegaan met het woord ‘snoeproute’.
Als kind had ik vaak deze droom.
Ik loop de supermarkt in, door het poortje, ik pak het bovenste mandje van de stapel en dwaal over de groentenafdeling, langs de koelschappen, via de wanden en rekken door de winkel.
Nergens liggen groenten of fruit of zuivel. Alle schappen zijn gevuld met snoep.
Knalroze Engelse drop met spikkeltjes.
Koetjesrepen.
Marshmallows.
Likkoekjes.
Katjesdrop.
Schuimblokken.
Pennywafels.
Er is geen personeel in de winkel en er zijn ook geen andere klanten. Ik ben de enige en het is stil, ik hou van deze stilte, het is fijn om alleen te zijn.
Terwijl we doorlopen zegt de man: ‘Je wilt niet weten wat kinderen allemaal kopen, in de pauze.’
Maar ik denk aan mijn droom.
Om het snoep zitten geen plastic verpakkingen die je eerst met je nagel moet openfrunniken, geen folie of papier waarvan je eerst het lipje moet vinden.
Het snoep ligt gewoon voor me klaar.
Ik vul mijn mandje tot de rand, loop terug naar de ingang voor nog een mandje, loop in de zoemende stilte door de hele winkel.
Af en toe zet ik de mandjes neer en neem een hapje.
De man praat verder: ‘We moeten iets doen aan de rommel die ze op straat achterlaten. Pakjes, zakjes, flesjes. Ze laten het achteloos uit hun handen vallen.’
Bij de kassa zit niemand, ik loop door, ik moet me een kwartslag draaien om met twee mandjes door het pad te kunnen.
Dan sta ik buiten.
De man zegt: ‘We maken plattegronden van de plekken met het meeste zwerfafval.’
Het besef voelt als wakker worden uit mijn droom.
Dit is helemaal geen snoeproute. Het is een snoeppapiertjesroute.
Sommige woorden leiden je de verkeerde richting op.
Illustratie: Monice Janson