‘Je geeft je niet “even” op voor een triatlon: bij de voorbereiding komt veel kijken, want je gaat de strijd aan met verschillende elementen’ lazen we in een tijdschrift. Op de cover stond een meisje met een sixpack.
‘Tsss,’ hadden wij tegen elkaar gezegd, ‘kom, we gaan.’
We hadden een kilometer gezwommen, en nu waren we aan het fietsen, over een smalle dijk langs de rivier. We werden voortdurend ingehaald door echte wielrenners. Heel af en toe zeiden er een paar hoi. Dat was goed, zei mijn vriendin, want dan zagen ze ons als een van hen.
‘Pfff, man,’ zei ik na een tijdje.
‘Fiets anders even in mijn wiel,’ zei de vriendin.
‘Ja maar, in je wiel, is dat dan half naast jouw achterband of echt erachter?’ vroeg ik.
‘Weet ik niet,’ zei ze, er raasde weer een peloton langs. ‘Ga je de wedstrijd ook met teenslippers fietsen?’
Na 35 kilometer waren we thuis. We konden bijna niet meer lopen.
‘Ik denk,’ zei ik, en ik probeerde veel gewicht in mijn stem te leggen want ik had hier de hele tijd over nagedacht, ‘dat je een triatlon niet als strijd met verschillende elementen maar als dagje uit moet zien.’
‘Ja,’ zei de vriendin.
Hier lees je over de wegwijzerman en hier moest er even over een hekje gehangen worden.
Foto: Audrey Hartman