Mijn dochter lijkt op E.T. Een E.T. van 1500 gram. Je kan je hand als een dekentje over haar heen leggen. Als ze 2 kilo is, mag ze mee naar huis.
Thuis stapelt de kraamverzorgster toiletrollen op tot piramide. ‘En?’ vraagt ze als ik thuiskom van het bezoekuur.
‘1587 gram,’ zeg ik.
Ik vraag of ze kan terugkomen als mijn dochter eenmaal thuis is. Maar dat kan niet, daar hebben ze geen formulieren voor.
De slagboom van de parkeergarage van het ziekenhuis deed het niet, dus mijn vriend is later op het bezoekuur. ‘Buidel jij of buidel ik?’
De buren hebben een nieuw katje gekregen. Hij heet Gijs en hij zit pontificaal in de vensterbank.
Fietsen na een keizersnee voelt alsof je twee helften in evenwicht moet houden. Ik ga niet meer over de Noorderhavenkade, daar zijn te veel kuilen. Op de Rozenbrug moet ik afstappen, anders val ik uit elkaar.
Mijn vriend stapt de IC op met een pasje in zijn hand. ‘Abonnement op de parkeergarage,’ zegt hij tevreden, ‘vier weken geldig. Moet genoeg zijn, toch?’
Mijn schoonouders komen op bezoek. Er mogen maximaal drie mensen op de IC. Ik wacht buiten op een bankje. Naast me zit een man met een infuuspaal. ‘Ik ben moeder geworden,’ zeg ik.
We krijgen veel post. Iemand schrijft: ik weet niet zeker of ik jullie al kan feliciteren.
Mijn vriend komt thuis van het avondbezoekuur. ‘Ze heeft een darminfectie,’ zegt hij. Hij heeft foto’s voor me gemaakt zodat ik haar toch even kan zien. Haar gezicht is grijs en haar buik is zo opgezwollen dat de huid glanst. Ik draai mijn hoofd weg.
Ik google. 30 procent van de vroeggeboren baby’s met deze darminfectie overlijdt. Ik lees. Klik weg. Lees.
Ze leggen onze dochter op een grote zwarte plaat om een lang infuus naar een ader bij haar sleutelbeen in te brengen. Dan hoeven ze niet elke dag van infuus te wisselen. Ze krijgt geen eten meer. Zo krijgen haar darmen rust. Ze weegt 1367 gram.
’s Nachts in bed zoek ik haar. Ik til het dekbed op, wanhopig dat ze eronder is gegleden en niet meer kan ademen. ‘Laura,’ zegt mijn vriend. ‘Ze is niet hier.’
Onze vriezer staat vol gekolfde melk. Ik mag de reservevriezer in het ziekenhuis gebruiken. Ik plak etiketjes met mijn dochters naam op de potjes. Soms vraag ik me af of ze mijn melk stiekem aan andere baby’s geven, aan te vroeg geborenen zonder darminfectie.
Mijn vriend verlengt het abonnement op de parkeergarage.
De kinderarts drukt voorzichtig op mijn dochters buik en knikt. Ze mag weer voeding.
Ze kan naar de medium care. Ze ligt in een gewoon bedje en de sonde mag uit haar neus. Voor het eerst zien we haar hele gezicht.
Ik leer hoe ik haar uit een flesje laat drinken, verpleegkundige Annemarie legt haar hand over de mijne en stuurt. ‘Ik weet niet of ik het straks alleen kan,’ zeg ik tegen Annemarie.
‘Jij kan dat,’ zegt ze.
En dan, op een ochtend, mag ze mee. Het is zes weken na haar geboorte. Mijn vriend tilt de MaxiCosi met onze dochter op en zegt: ‘Tijd om te gaan, ouwe reus.’