Het stinkt, in de boksschool, en daardoor lijkt alles nog echter.
In de kleedkamer zijn kluisjes met namen erop. Een meisje vraagt, op de toon waarmee mijn dochter bij vader-en-moedertje de moeder speelt: ‘Willen jullie wat vragen?’
Wij willen vragen: hoe gedraag je je in een boksschool?
Links en rechts van de boksring wordt getraind, op een houten vloer. De man die ons straks gaat trainen heeft een groen vest aan, dat vest houden we de hele tijd in de gaten. Er zijn mensen, vooral mannen, die touwtjespringen, boksbewegingen in de lucht maken en buikspieroefeningen doen. Er is één heel lange grote jongen bij. Als hij langsloopt vergeet ik te knipperen.
De man met het groene vest wil nu eigenlijk liever even ‘op zak’ trainen met zijn mensen, daarom krijgen we een andere trainer, een jongen van een jaar of twintig, met watervlugge bewegingen, hij doet een directe voor, en een hoek, en een opstoot, en wij doen hem na.
‘Jullie denken te veel, niet doen,’ zegt hij.
Als ik kracht zet, doe ik volgens mij iets raars met mijn ondertanden, maar daar probeer ik ook niet te veel aan te denken.
Met degene die tegenover je staat moet je je vingers in elkaar strengelen en op je plaats dribbelen, steeds sneller, terwijl je elkaars vingers vast hebt.
‘Alles drilt bij mij,’ zegt mijn vriendin.
‘Bij mij ook,’ zeg ik, ‘vooral mijn buik.’
‘Heb je veel gegeten?’ vraagt mijn vriendin terwijl we steeds sneller op de plaats dribbelen.
‘Nee,’ zeg ik.
In onze groep zit ook een klein blond meisje met een poppengezichtje, ze kan het goed, en ze heeft haar eigen bondages, dat zijn wikkels die je om je handen moet doen voordat je je bokshandschoenen aandoet. Andere meisjes in de groep die een paar jaar ouder zijn en geen poppengezichtje hebben, kijken af en toe stuurs naar het meisje met het poppengezichtje. Onder het boksen denk ik: wat fijn dat ik niet meer zo ben.
Na afloop zegt onze trainer dat we echt gevoel hebben voor het boksen. Hij verwacht dat we gauw naar de andere groep over kunnen.
‘Yes!’ zeggen wij en we geven elkaar een, nou ja, boks.
Op weg naar de kleedkamer loopt de grote lange jongen langs, hij zegt ‘hoi’ en ik zeg ‘hoi’ terug maar met een veel hogere stem dan normaal, dat komt natuurlijk doordat ik zo hard heb getraind.
Onderweg naar huis moet ik stoppen bij een stoplicht, naast me remt een pizzabrommerjongen af.
‘Ik heb net gebokst,’ wil ik tegen hem vertellen, en later, bij een ander stoplicht, wil ik hetzelfde zeggen tegen een man met een baard, maar ik hou me in.
Thuis vertel ik alles wat ik onderweg heb ingehouden aan mijn vriend en ik doe alle oefeningen voor die we gedaan hebben.
‘Moest je ook tegen die grote jongen?’ vraagt mijn vriend.
‘Nee, die zit in de grotejongensgroep,’ zeg ik, en dat de trainer heeft gezegd dat ik daar ook snel heen kan. Hier moet mijn vriend hartelijk om lachen, hij kan nog net mijn linkse directe ontwijken.
In bed mijmer ik over mijn bokscarrière, over hoe ik touwtjespring met de grote jongens en heel veel op zak train, met een bitje in. Ik ga ook mijn eigen bokshandschoenen kopen, azuurblauwe, denk ik, en mijn eigen bondages, en op een dag zal ik een eigen kluisje krijgen, met mijn naam erop.
Vlak voor ik in slaap val denk ik: Niet bondage. Bandage. Bandage.
Hier lees je over surfles. En hier over hoe mijn zusje en ik op make-uples gingen.
Foto: Bep van Klaveren tegen François Sybille, 1931, om de Europese titel lichtgewicht boksen (Van Klaveren won).
©: Spaarnestad Photo