Bij de ingang van North Sea Jazz wacht ik op mijn vriend. Naast mij zit een jongen, hij wacht ook. Hij vraagt hoe oud ik ben.
‘Achtendertig,’ zeg ik.
‘Echt?’ antwoordt hij. ‘Ik had je véél ouder geschat.’
‘O,’ zeg ik en ik hoop dat hij verder niets zegt.
‘Vijfenveertig of zo.’
‘O,’ zeg ik weer, en ik kijk naar de mensen die langs ons naar de ingang lopen.
Mijn vriend komt eraan en binnen bekijken we het programma. In de metro heeft hij Amerikanen horen praten over een zanger die hier optreedt. We kijken in welke zaal hij komt.
Veel mensen willen deze zanger zien, dat voel je zodra je de zaal in loopt: er wordt op hem gewacht. Ik wil verder naar voren, dichter bij het podium, het is ineens belangrijk dat ik niets mis.
De band is groot, en de zanger is groot, met een stem die heel hoog en heel laag kan. Ik vergeet dat ik in een zaal met vijfduizend anderen sta en luister naar zijn stem.
Daarna gaan we naar een muzikant uit Kameroen met een trombonist en een contrabasspeler, en naar een band waarvan mijn vriend de zanger herkent van een band van vroeger. De gitarist lijkt op Louis Theroux, maar dan alsof zijn gezicht gekrompen is, en de muziek snap ik niet. Ook zien we een band uit Martinique met achtergrondzangeressen van in de zestig die over het podium dartelen. Er is een optreden van een zangeres met een naam die klinkt als dun porselein, maar als ze begint te zingen dendert en davert haar stem zo van het podium over je heen. ‘Zo,’ zegt iemand naast me, ‘die zag ik niet aankomen.’
Er zijn veel ‘zo, die zag ik niet aankomen’-momenten, bij North Sea Jazz. Deze momenten zijn soms prettig en soms minder prettig, maar hoe dan ook is het fijn om een hele avond geen verwachtingen te hebben.
Hier gingen mijn vriend en ik uit eten: ‘Als je iets zachts voelt, dan ben ik dat.’
Foto: Elizabeth Robertson / Inquirer Staff